Door omstandigheden pauzeert onze reguliere programmering in de komende maanden.
Wel wordt gewerkt aan een nieuwe website en zal er iedere maand een gedicht of kort verhaal van een erfgoedauteur, aan wie Salon Saffier in de voorbije zevenentwintig jaren aandacht heeft geschonken, op deze site geplaatst worden.

Poëzie van mei:

‘De stervende knol’ van Joseph Roth

Joseph Roth, Duitstalig-joods schrijver en journalist, werd geboren op 2 september 1894 in Brody aan de Galicische grens van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie – nu Oekraīne – en overleed op 27 mei 1939 in Parijs, 44 jaar oud.

Roth is natuurlijk bekend als auteur van romans als Radetzkymarsch en Hotel Savoy, echter veel minder als dichter, met name over de Eerste Wereldoorlog. Hij was pacifist maar meldde zich in 1916 toch aan als oorlogsvrijwilliger. Als zodanig schreef hij voor de Illustrierte Kriegszeitung der k. u. k. 32. Infanterie-Truppendivision. Hierin verscheen op 10 oktober 1917 dit gedicht, het enige met zijn naam eronder (hier in vertaling):

DE STERVENDE KNOL

Het daagt en in de greppel
Ligt een creperend paard.
De artilleristen hebben
’t Weggesleept uit de straat.

De batterij draaft voorbij,
De kanonnen, een voor een –
Hun stervende kameraad
Laten de knollen alleen.

Hij hinnikt nog één keer zo droevig
En heft zo bang zijn kop.
’t Kabaal van wielen en hoeven
Slokte zijn laatste groet op…

Hunkerend zwellen neusvleugels,
Dan zakt hij ineen en is dood.
In de verglaasde ogen
Breekt het morgenrood.

(Uit: Joseph Roth, Parade van gebeenten. Gedichten & reportages over de Eerste Wereldoorlog. Gedichten vert. door Stefaan en Anke van den Bremt. Samenst., nawoord en vert. reportages: Niels Bokhove (Baarn, Prominent, 2014), p. 20-21). (Duitse versie hieronder)

Joseph Roth studeerde in Wenen, diende tijdens de eerste wereldoorlog in het keizerlijke leger en leefde na het uiteenvallen van de Donaumonarchie als een sociaal bewogen, rusteloze emigrant in Berlijn, Amsterdam, Parijs, Wenen en Polen. Roth wordt wel ‘een specialist in verloren mensen’ genoemd, een schrijver die voortdurend stilhield om zijn personages te observeren, een man die in zijn romans de mentaliteit van de Donaumonarchie wist te vangen, een chroniqueur van een tijdgeest. Als schrijver een begenadigd verteller, wiens werk gekenmerkt wordt door nostalgie, ironie, fatalisme en sympathie voor eenvoudige mensen die het slachtoffer worden van oneerlijke maatschappelijke toestanden.
Met name was hij begaan met het leed dat de Eerste Wereldoorlog aanrichtte. Als oorlogsverslaggever schreef hij, voorzover wij weten, ongeveer tien vaak aangrijpende reportages, maar ook bijna dertig gedichten, waarvan het bovenstaande er een is. Eind 1924 raakte zijn dichtader opeens verstopt, met zijn befaamde reporterswerk ging hij gelukkig door.
Hij stierf in Frankrijk aan de gevolgen van een jarenlang drankmisbruik en liet een omvangrijk oeuvre na: romans, verhalen, honderden reisreportages, feuilletons en andere krantenartikelen. Tot zijn bekendste werken behoren naast Radetzkymarsch (1932) en Hotel Savoy (1924) onder andere ook Hiob (1930), Tarabas (1934), Die Kapuzinergruft (1938) en Die Legende vom heiligen Trinker (1939, alle vertaald in het Nederlands.

DER STERBENDE GAUL

Vor Tag im feuchten Graben
Liegt ein verendendes Pferd.
Die Kanoniere haben
Es von der Strasse gezerrt…

Die Batterie trabt vorüber,
Die Kanonen, Stück für Stück –
Den sterbenden Kameraden
Lassen die Gäule zurück.

Der wiehert noch einmal so traurig
Und hebt den Kopf so bang.
Der Lärm der Räder und Hufe
Den Abschiedsgruss verschlang…

Sehnsüchtig bläht er die Nüstern,
Dann sinkt er zurück und ist tot.
In den verglasten Augen
Bricht sich das Morgenrot.